Een kind dat niet goed slaapt, voelt zich
moe en zit niet zo goed in zijn vel. Als dit
systematisch gebeurt, kan het ook voor zijn
ouders slopend zijn. Als begeleider in de
kinderopvang word je ook geconfronteerd
met de nadelige gevolgen van slecht slapen.
Een kind dat slecht heeft geslapen en
moe naar de opvang komt, vraagt extra
aandacht. Slaapt een kind slecht in de
opvang, dan kan dit voor spanning zorgen
tussen jou en het kind (bv. je ervaart hem
als lastig), tussen jou en de ouder (bv. je
wijt de slaapproblemen aan hun aanpak)
en/of tussen het kind en de andere kinderen
(bv. wanneer het kind ook andere kinderen
wakker houdt).
Een samenspel van factoren
Het slaapgedrag van kinderen kan sterk
verschillen. Onder slaapgedrag verstaan
we het aantal uren dat een kind slaapt, de
manier waarop het inslaapt en de mate van
doorslapen. Dit slaapgedrag is altijd het
gevolg van een samenspel van factoren bij
kind, opvoeder en/of omgeving:
- de 'normale' slaap voor dat kind
- de ontwikkeling van een kind
- specifieke eigenschappen van een kind
- de omgeving
- de interactie tussen opvoeder en kind.
Al deze elementen hebben invloed op het
slaapgedrag van het kind én op elkaar.
Normale slaap: verschillend van kind tot
kind
Slaapbehoeften variëren sterk van kind tot
kind. Hierdoor is het moeilijk een norm te
geven voor de 'ideale' slaapduur. Niet
alleen de behoefte aan slaap is individueel,
ook het vinden van een dag- en nachtritme,
de tijd die een kind nodig heeft om in slaap
te vallen, de manier van wakker worden en
de duur van de slaapperiode verschillen
van kind tot kind.
Slapen en de ontwikkeling van een kind
Ten eerste verandert de hoeveelheid slaap
naarmate een kind ouder wordt. Een pasgeboren
baby slaapt bijvoorbeeld een groot
deel van de dag, zonder hierbij een onderscheid
te maken tussen dag en nacht. Een
peuter van 18 maanden tot 2 jaar slaapt
gemiddeld 11 à 12 uur 's nachts en een
tweetal uurtjes overdag.
Ten tweede worden kinderen geconfronteerd
met ontwikkelingsgebonden uitdagingen,
die hun slaapgedrag kunnen beïnvloeden.
Enkele voorbeelden:
- Angst om de ouder niet te zien of scheidingsangst
(6-12 maanden) kan bijvoorbeeld
tot uiting komen in huilen wanneer
je een kind in zijn bed legt en de
kamer verlaat.
- Ontwikkeling van autonomie en de bijhorende
koppigheidsfase (2-3 jaar) kan
bijvoorbeeld tot uiting komen in de weigering
van een peuter om te gaan slapen.
- Kinderen tussen drie en zes jaar worden
vaak geconfronteerd met angsten, bijvoorbeeld
angst voor het donker, voor
dieren en insecten, voor spoken en monsters.
Dit kan bijvoorbeeld tot uiting
komen in de weigering om alleen in bed
te slapen.
Wanneer een slaapprobleem ontstaat als
gevolg van een (voorbijgaande) ontwikkelingsfase,
bestaat het risico van gewoontevorming.
Wanneer je bijvoorbeeld bij
het bed blijft zitten van een kind dat niet
wil slapen, lange verhaaltjes gaat vertellen,
steeds reageert als een kind je roept,
wordt het niet-slapen beloond en kan
een tijdelijk slaapprobleem hardnekkig
worden.
Specifieke kindfactoren
Kinderen kunnen van nature slechte slapers
zijn. Daarnaast kan de aard van een
kind invloed hebben, bv. de manier waarop
het moeilijke ervaringen verwerkt of
de mate waarin het zich makkelijk aanpast
aan veranderingen (bv. overgang
van zomertijd naar wintertijd, overgang
naar een nieuwe leefgroep in de opvang).
Ook medische oorzaken kunnen invloed
hebben op het slaapgedrag. Ziekte en nieuwe
tandjes zijn hierbij klassiekers.
De omgeving
Naast allerhande factoren bij het kind zelf,
speelt ook de omgeving een rol.
Gaat het kind slapen in een rustige kamer?
Slaapt het alleen of samen met anderen?
Onder 'omgeving' vallen ook belangrijke
gebeurtenissen in het leven van een kind:
zo kunnen de stap naar de kinderopvang of
de geboorte van een broertje of zusje het
slaappatroon grondig verstoren. Ook spanning
in de omgeving kan een rol spelen,
bijvoorbeeld persoonlijke problemen van
een ouder, een relatiecrisis thuis of moeilijkheden
in de opvangsituatie (bv. onderbezetting).De interactie tussen opvoeder en kind
Het gedrag van de opvoeder en de slaapgewoonten
die het kind aangeleerd krijgt,
hebben een belangrijke invloed. Met de
opvoeder bedoelen we hier zowel de ouder
als de begeleider in de kinderopvang.
Meerdere elementen zijn belangrijk in de
interactie tussen opvoeder en kind.
- Verwachtingen
Elke opvoeder heeft eigen verwachtingen
over het slaapgedrag van een kind. Het is
belangrijk om daar bij stil te staan. Gedrag
wordt immers pas een probleem als het
niet overeenkomt met de verwachtingen
van de opvoeder. Het is dus zinvol na te
denken over wat verwachtingen zijn en of
ze realistisch zijn.
Twee voorbeelden:
- Zijn er meerdere kinderen, dan kan het
een stuk makkelijker zijn als alle kindjes
samen na het eten een middagdutje
doen. Zo kun je wat opruimen en even
op adem komen. Bij kleine baby's is het
echter niet realistisch dit te verwachten.
Zij hebben immers een eigen slaapritme
dat zich niet makkelijk in een patroon
laat dwingen.
- Als je vindt dat een kind overdag te weinig
slaapt, stel jezelf dan de vraag wat 'te
weinig' is. Misschien spiegel je hem of
haar te veel aan wat je gewend bent bij
andere kinderen. Als het kind geen vermoeide
indruk geeft, dan heeft het minder
behoefte aan slaap dan 'gemiddeld'.
- Slapen: hoe ga je ermee om?
Door je manier van reageren bepaal je als
opvoeder of een situatie standhoudt of
niet. Door bijvoorbeeld een kind steeds slapend
in bed te leggen, leer je het niet alleen
in te slapen. Hoe reageer ik wanneer een
kind niet wil gaan slapen? Leg ik een kind
slapend of wakker in bed? Is er een bedritueeltje?
Zijn de bedrituelen van thuis en
de kinderopvang op elkaar afgestemd?
- Hoe ga je om met het kind op wakkere
momenten?
Goed slapen begint op de wakkere momenten.
Het vertrouwen dat het kind heeft in
jou, in de omgeving en in zichzelf bepaalt
mee of het al dan niet goed slaapt. Daarom
is een positieve interactie met het kind op
andere momenten even belangrijk als je
concrete aanpak van het slaapgedrag.
Wisselwerking tussen factoren
Verschillende factoren beïnvloeden elkaar.
Zo kan het zijn dat een ziek kind tijdelijk
minder goed slaapt. Als het in die periode
net ook scheidingsangst heeft, kan de extra
aandacht van de opvoeder het slaapprobleem
versterken en in stand houden.
Ook facetten van de opvoeding die niets te
maken hebben met de slaapgewoonten van
het kind, kunnen slaapproblemen veroorzaken.
Zo kan bijvoorbeeld een te strenge
zindelijkheidstraining de angst om controle
te verliezen vergroten, waardoor het
kind niet meer inslaapt.
Slaapproblemen:
hoe pak je ze aan?
In de kinderopvang kan een slaapprobleem
verschillende vormen aannemen:
- Een kind slaapt thuis slecht, waardoor
het moe naar de opvang komt. Bij jou in
de opvang slaapt het echter wel goed.
- Een kind slaapt zowel thuis als in de
opvang slecht. Zowel de ouders als jij
ervaren dit als een probleem.
- Een kind slaapt bij jou in de opvang
slecht, maar thuis is er geen probleem.
Elk van deze situaties is verschillend. Maar ook twee situaties die op het eerst gezicht
gelijkwaardig lijken, kunnen een compleet
andere oorzaak hebben. Denk bijvoorbeeld
aan een kind dat bij jou in de opvang slecht
slaapt terwijl de ouders aangeven dat
er thuis geen probleem is. Een mogelijke
oorzaak is dat de slaapgewoonten van
thuis (bv. het kind wordt steeds in slaap
gewiegd) niet overeenkomen met de slaapgewoonten
die jij in de opvang hanteert
(bv. alleen in bed inslapen). Een andere
mogelijke oorzaak is dat het kind zich
onvoldoende veilig voelt in de opvang.
In elke situatie is het noodzakelijk hierover
met de ouders te praten. Samen kan
je immers het best inzicht krijgen in de
situatie. Je kan dan een gezamenlijke aanpak
uitwerken en elkaar hierin ondersteunen.
Doordat verschillende elementen het
slaapgedrag van een kind beïnvloeden,
zijn goed bedoelde tips niet altijd voldoende
om een kind goed te doen slapen.
Het is dus belangrijk om, samen met
de ouders, eerst stil te staan bij de situatie
voordat je van alles uit gaat proberen.
Enkele vragen die inzicht kunnen geven in
de situatie:
- Waar doen de problemen zich voor?
Thuis, in de kinderopvang of op beide
plaatsen?
- Wat zijn je eigen verwachtingen en de
verwachtingen van de ouders over hoeveel
en hoe lang het betreffende kind
zou moeten slapen? Is dit realistisch?
- Kunnen elementen in de omgeving een
negatieve invloed hebben op een rustige
slaap? Waar slaapt het kind thuis? Waar
slaapt het in de opvang?
- Zijn er belangrijke gebeurtenissen thuis
of in de kinderopvang die maken dat het
kind minder rustig slaapt?
- Zijn er spanningen thuis of in de kinderopvang
die een invloed hebben op het
kind?
- Kan het slaapprobleem te maken hebben
met een fase in de ontwikkeling van het
kind (b.v. scheidingsangst of koppigheid)?
- Hoe wordt er - zowel thuis als in de
kinderopvang - omgegaan met het slapen?
Wat doet het kind vlak voor het
slapengaan? Is er een bedritueel? Hoe
wordt het kind in bed gelegd? Hoe wordt
gereageerd als het niet wil inslapen of
doorslapen? Zijn er verschillen tussen
jouw aanpak en de aanpak van de
ouders? Zijn er bepaalde reacties die het
slaapprobleem net in stand houden of
versterken?
- Hoe verloopt de interactie met het kind
op wakkere momenten? Is het kind het
grootste deel van de tijd tevreden? Is het
voldoende geboeid bezig? Kan het
opgaan in het spelen? Ervaar jij je relatie
met het kind als positief of eerder als
gespannen? Hoe is dit thuis?