Maar faalangst herkennen is niet altijd eenvoudig, weet pedagoog Tamara Kraan. Ze geeft workshops om kinderen te helpen angsten, zoals faalangst, te overwinnen. ‘Elk kind is wel een keer onzeker, heeft wel eens buikpijn als hij iets spannends moet doen. Het moeilijke eraan is, dat je het van veel kinderen niet zou verwachten. Kinderen met faalangst kunnen ook juist heel lollig of tegendraads doen.’
Faalangst is er in drie soorten. De eerste is cognitieve faalangst en die heeft te maken met leren. Kinderen die er last van hebben, hebben voor elke toets die ze op school krijgen buikpijn. Ze hebben meestal ook last van klamme handen, hoofdpijn en hartkloppingen. De gedachte dat ze nieuwe stof ‘toch niet zullen snappen’ gaat maar door hun hoofd, waardoor ze zich er niet op kunnen concentreren.
Kinderen met sociale faalangst vinden het moeilijk om deel uit te maken van een groep en om zich daarin staande te houden. Ze zijn bang om door anderen te worden afgewezen. De faalangst doet zich voor in specifieke situaties, zoals een kringgesprek. Kinderen met sociale faalangst doen in de kring hakkelend hun verhaal en zijn bang voor de reacties van anderen op wat ze vertellen.
Motorische faalangst zie je bij kinderen die bang zijn om bij een lichamelijke oefening of activiteit te falen. Deze angst is vooral zichtbaar tijdens gymlessen op school. Kinderen met motorische faalangst kunnen een bepaalde oefening wel, maar deze mislukt vaak toch doordat onzekerheid ervoor zorgt dat hun lichaam verkrampt. Soms beginnen ze er niet eens aan.
Een optelsom van factoren
Over het algemeen ontstaat faalangst door een optelsom van factoren. De aard van het kind, de ouders en het schoolklimaat bepalen of een kind faalangst ontwikkelt. ‘Van een serieus, tobberig kind, kun je verwachten dat het faalangst krijgt’, zegt Tamara Kraan. ‘Maar dat hoeft niet. Als ouders oog hebben voor de inzet van hun kind en niet zo prestatiegericht zijn, is een kind vaak precies in balans. Hechten ouders bij zo’n kind wel veel belang aan het behalen van goede prestaties, dan is de kans op faalangst een stuk groter.’ Ook een schoolklimaat waarin veel nadruk wordt gelegd op toetsen en cijfers, kan daartoe bijdragen.
Het klassieke beeld van een kind met faalangst is dat van een kind dat zich afhankelijk opstelt en vaak hulp vraagt bij opdrachten. Maar er zijn ook kinderen die er juist alles aan doen om hun onzekerheid te verbloemen. Bijvoorbeeld door agressief of clownesk gedrag te vertonen. Daarnaast hebben kinderen met faalangst vaak lichamelijke klachten als gevolg van hun angst om te mislukken, zoals buikpijn, maagpijn, hoofdpijn en veelvuldig plassen. Die ongemakken verzinnen ze niet, ze ontstaan door de spanning in hun lichaam.
Typische gedachten voor iemand met faalangst zijn: ‘Succes ligt niet aan mij’, ‘Mislukking komt doordat ik iets niet kan’, en ‘Ik ben de enige’.
Faalangst op de buitenschoolse opvang
Vooral sociale faalangst is op een buitenschoolse opvang meestal goed te herkennen, aangezien kinderen daar deel uitmaken van een groep waarin ze zich moeten vermaken. Kinderen die moeite hebben om met anderen contact te maken en daarom vaak alleen spelen, kunnen faalangst hebben. ‘Maar je ziet het ook bij kinderen die veel losse contacten hebben’, legt Tamara Kraan uit. ‘Dit zijn kinderen die nooit een vast vriendje hebben, omdat ze bang zijn om een vriendschap te verliezen. Ook hebben ze angst om aan clubjes mee te doen.’
DOEN
Heb oog voor het kind
‘Kinderen met faalangst hebben, als ze op de buitenschoolse opvang komen, al een zware dag achter de rug’, vertelt Tamara Kraan. ‘Ze zijn de hele schooldag gespannen geweest, hebben zich continu met andere kinderen vergeleken. Na schooltijd moeten ze kunnen ontladen om die spanning kwijt te raken.’ Het verschilt per kind op wat voor manier ze dat het liefst doen. ‘De een wil actief bezig zijn, de ander juist liever niet. Bekijk per kind welke behoefte er is. Kijk ook hoe een kind van school komt en doe daar wat mee. Doordat je er oog voor te hebt, schep je een veilig pedagogisch klimaat. Een aai over een bol kan al heel veel betekenen voor een kind.’
DOEN
Bewaak het sociale proces
Als je ziet dat een kind veel losse contacten heeft in de groep en geen vast vriendje, help hem dan aan een maatje, ook al zijn de mogelijkheden daartoe misschien beperkt doordat de groepssamenstelling regelmatig wisselt en er vooral vrije activiteiten zijn. Kijk welk kind bij hem past en stel ze een activiteit voor die bij allebei past. ‘Afhankelijk van hoe ver je wilt gaan, kun je na afloop zeggen dat ze zo fijn samen hebben gespeeld dat het misschien leuk is als ze elkaar de volgende keer weer opzoeken’, suggereert Tamara Kraan.
Lees verder in KIDDO 4 2009, vanaf pagina 26