Elly Singer en Dorian de Haan zijn verbonden aan de Vakgroep Ontwikkelingspsychologie van de Universiteit van Utrecht en baseren zich op jarenlange ervaring met wetenschappelijk onderzoek en het ontwikkelen van opleidingen voor (bege)leid(st)ers in de kinderopvang. Ze observeerden 96 kinderen in 23 verschillende groepen in multiculturele kindercentra en kwamen tot de ontdekking dat imitatie en wederkerige handelingspatronen een cruciale rol spelen bij het totstandkomen van 'gezamenlijkheid' en 'elkaar begrijpen'. Ook bleek uit hun observaties dat, hoe sterker kinderen gemotiveerd zijn om te delen en communiceren, hoe eerder ze leren hoe ze de ander kunnen bereiken en beïnvloeden.
Je weg vinden in een nieuwe groep is lastig. Voor een kind dat het Nederlands niet machtig is, is het helemaal een zware opgave. Hoe maak je contact? Hoe zorg je ervoor dat de anderen het leuk vinden om met je te spelen? Lilian Wong-Fillmore (1979) observeerde vijf kinderen om te onderzoeken hoe tweedetaalverwervers dit aanpakken. Ze ontdekte dat kinderen daartoe een aantal sociale strategieën gebruiken:
Strategie 1: Het kind voegt zich bij een groep en doet alsof het begrijpt wat er gebeurt, ook al is dat niet zo.
Strategie 2: Het kind doet net alsof het de taal spreekt door een paar woorden over te nemen.
Strategie 3: Het kind rekent op zijn of haar vriendjes voor hulp.
Nieuw in de groep
Dounja, een Marokkaans meisje van 2,5 jaar, is nieuw in de peutergroep die bestaat uit kinderen met allerlei culturele achtergronden. Tijdens het vrij spel kiest ze voor de huishoek. Ze staat bij het fornuisje. Het is daar druk en de andere kinderen willen met de spullen spelen die zich in haar territorium bevinden. Dounja's gedrag is er helemaal op gericht haar domein te verdedigen. Ze kijkt boos en roept steeds: 'niet!' en 'aaah!' en weet zo haar spullen veilig te stellen. Maar tot samenspel komt het niet.
Een week later zien we dat ze begrijpt dat ze het over een andere boeg moet gooien. Ze heeft tijdens het vrije spel gekozen voor knippen en plakken. Ze zit naast Hind, een ander Marokkaans meisje, dat Hamertje Tik doet. Dounja veegt wat heen en weer met een kwastje met lijm over haar papier, maar kijkt vooral om zich heen en naar haar buurmeisje. Dan pakt Hind wat uit het bakje met plakkertjes dat bij Dounja staat en lacht naar haar met haar neus op een grappige manier opgetrokken. Dat is voor Dounja hét signaal om contact te maken. Ze lacht op dezelfde manier terug, en Hind doet haar ook weer na, op een versterkte manier.
Hind blijkt veel interessanter dan knippen en plakken! Het contact is gelegd. Hind proest naar Dounja en Dounja doet haar prompt weer na. Na een paar keer heen en weer proesten en weer even aan het werk te zijn, zingt Hind: 'Toe
,' waarop Dounja invalt, tot even later een gezamenlijk 'Toe-liedje' ontstaat, dat eindigt in coupletjes waarin Dounja en Hind elkaar afwisselen. Ze hebben elkaar gevonden.
Dan ontdekken ze dat ze nog iets gemeenschappelijks hebben: taal. Wat volgt is een spel waarin ze elkaar nazeggen en daarop variëren. Het is een potpourri van Marokkaanse woorden en zinnetjes: tila tila (jij jij), tlaqqlie (laat me los), waga habiba djeli (ja hoor mijn schatje), nonsenswoordjes (pattòja pattòja) die ze construeren uit Nederlandse klanken (p) gecombineerd met Marokkaanse klanken (tt) en Marokkaanse uitgangen (-òja) en die ze héééél lang kunnen maken (pattòjaaaaa, pattòjpattòjpattòja), en Nederlandse woorden die Dounja van Hind overneemt (stout, stout-e-stout). Dit zijn songwriters in de dop!
Na een tijdje ontstaat een botsing wanneer Dounja gaat meetikken op het werkje van Hind. De begeleidster grijpt in door Dounja naar haar eigen werkje te verwijzen: 'Jij niet Dounja, jij was aan het plakken'.
Het is natuurlijk belangrijk dat kinderen bij hun zelf gekozen werkje blijven. Maar voor kinderen die nieuw zijn in de groep is het soms nog belangrijker dat de begeleid(st)er het contact zoeken ondersteunt. In dit geval kan de begeleidster Dounja bijvoorbeeld helpen door te laten zien hoe zij en Hind dezelfde patronen in hun werkje kunnen maken. Zo ontstaat een nieuwe manier van samen dingen doen terwijl ze toch ieder hun eigen taakje afmaken.
Samenspel is taalspel
Samenspel is ook belangrijk voor het leren van de taal. Aan het taalspel van Dounja en Hind is te zien dat ze veel met klanken spelen. Dounja neemt soms ook woordjes van Hind over. Samenspel is vaak taalspel. Juist omdat jonge kinderen elkaar graag imiteren, is het goed als een nieuw kind dat nog geen Nederlands spreekt, speelt met een kind dat wel Nederlands kent. Het samen willen spelen is een krachtige motor om Nederlands te willen leren.
Begeleid(st)ers praten vaker op een meer inhoudelijke manier met kinderen die Nederlands leren: ze stellen vragen, ze scheppen ruimte voor kinderen om zelf te praten en gaan in op de inhoud van wat het kind zegt. Zij zullen vaak bewust nieuwe woorden aanbieden en herhalen. Voor het verwerven van het Nederlands zijn beide belangrijk.
Vijf tips
Kijk goed hoe een nieuw kind, dat nog geen Nederlands spreekt, zijn of haar weg zoekt met de andere kinderen en zorg voor een aangenaam taalbad.
1. Zorg voor veel persoonlijk contact waarin je praat over de handelingen die je op dat moment samen uitvoert en over de spullen die je daarbij gebruikt. Als je je speciaal op het kind richt, zul je merken dat je taal eenvoudiger is dan normaal. Meedoen aan spelactiviteiten biedt tal van kansen om woorden te geven aan wat je samen doet. Die aandacht voor en verwoording van de dingen waar het kind intensief mee speelt, is heel belangrijk. Maak ruimte om het kind zelf te laten praten, maar bedenk dat het tijd nodig heeft om de taal te begrijpen.
2. Voor nieuwe kinderen die geen Nederlands spreken, zijn de gesprekjes in de grote kring
verloren tijd. Ze voelen zich dan heel alleen. Maak liever kleine kringetjes als er meer begeleid(st)ers in de groep zijn, dat is iets meer 'samen'. Richt je ook bij een groepje tot het kind persoonlijk. Een klein groepje en individueel contact maakt het kinderen makkelijker zelf ook te praten.
3. Herhaling is heel belangrijk. Gebruik de dagelijkse routines als momenten om de woorden die daarbij belangrijk zijn steeds te benadrukken. Overdrijf in het herhalen.
4. Bedenk bij alle activiteiten welke woorden een kind daarbij nodig heeft, benoem voortdurend. Geef daarbij speciaal aandacht aan een aantal woorden, waarvan je wil dat het kind die leert.
5. Denk aan de strategieën van Wong Fillmore:
- Zodra kinderen de juiste woorden hebben, kunnen ze die gebruiken om vriend(inn)en te maken.
- Probeer een taalmaatje te vinden zoals Hind in het voorbeeld: een kind met dezelfde moedertaal dat al verder staat in de ontwikkeling van het Nederlands. Geef het taalmaatje taaltaken ('Wil jij Dounja vertellen wat je moet doen?') en laat ze taken 'samen' maken.
Dit artikel is gebaseerd op het boek Kijken, kijken, kijken van Dorian de Haan en Elly Singer met medewerking van Anke van Keulen en Nienke Bekkema dat in november verschijnt bij Uitgeverij SWP, Amsterdam.